Wil de Snoo (92) vertelt over haar tijd als dienstbode bij Volker

3 oktober 2012 om 00:00 Nieuws

SLIEDRECHT - De 92-jarige Wil de Snoo-van Genderen schrijdt dinsdagmiddag door de kamers van Het Nationaal Baggermuseum. Jaren geleden, van 1937 tot aan 1947, was zij hier dienstbode van juffrouw Toos en haar broer Willem Volker. Na haar vertrek is ze nooit meer in het huis aan de Molendijk geweest. Ze herinnert zich echter alles nog in detail; al wijzend vertelt ze over het vroegere interieur. ,,Ik heb er toch zo'n fijne tijd gehad. Het is alweer zeventig jaar geleden.''

Door Annika Both

De familie Volker wordt gezien als de grondlegger van het groot baggerbedrijf. Adriaan, die het bedrijf van zijn opa en vader voortzette, woonde indertijd aan de overkant van de Molendijk. Broer Willem en zus Toos bleven, beiden ongetrouwd, in het ouderlijk huis wonen. Wil, toen in haar twintiger jaren, had een bijzonder goede relatie met haar juffrouw. Vandaar kon ze, in die tijd behoorlijk intieme, vragen stellen aan haar. ,,Ik vroeg: ‘Juffrouw, heeft u nooit gelegenheid gehad of wilde u niet trouwen?’. Ze antwoordde dat ze altijd had gedacht dat ze het voor de centen deden.’’ Vanwege een groot bezit aan boerderijen, was de familie nogal vermogend. Wil schuift rechtop in haar stoel. ,,Ze was ook niet mooi, maar wel verschrikkelijk lief en vriendelijk.’’

Wil vertelt voluit in wat nu de bestuurskamer van het museum is. ,,Dit was vroeger de werkkamer van meneer. De tafel stond tegen het raam, hier stond nog een kast en de stoelen stonden zo.’’ Verborgen achter een nepmuur, inclusief lambrisering en schilderijen, staat de brandkast. ,,Och, die is er nog steeds.’’

Wil volgde vier jaar de huishoudschool en daarna weer vier jaar de vakschool. Ze naaide bij Martine van den Herik, die toevallig bij hen in de voorkamer ook les gaf, voor alle rijkelui in Sliedrecht. ,,Martine zag dat ik er geen zin meer in had. Ik had er genoeg van dag in dag uit in dat donkere kamertje te zitten. Haar zus, Herberdine, werkte toen bij juffrouw Toos, maar ging trouwen. ‘Wil jij niet bij Toos werken?’ vroeg ze. Ik ben toen toestemming bij mijn moeder gaan vragen of het mocht.’’ Zulks was gewoon in die tijd. Wils moeder bleek reuze verheugd over een betrekking bij de gegoede familie Volker en gaf toestemming. Toos belde later bij het huis aan. ,,Aan de voordeur’’, geeft ze enigszins beschaamd, maar lachend, toe. ,,Ik werd meteen aangenomen.’’

Als dienstbode was Wil één van de werknemers, want broer en zus Volker hadden ook nog een keukenmeisje, een huisman, een tuinman, een werkster, een naaister, een wasvrouw en een chauffeur in dienst. Wil stond om zeven uur ‘s ochtends op, klopte om half 8 op de deuren van de kamers van Willem en Toos en zorgde dat om half 9 ontbeten kon worden. ‘s Ochtends droeg ze haar grijze pak, ‘s middags kleedde ze zich om naar een zwart kostuum, met een witte kraag en een wit schort. ,,We moesten dat zelf kopen. Ik heb het zelf gemaakt. Je moest het als investering zien; want het was al heel wat dat je daar mocht komen werken.’’

Dag en nacht stond Wil voor haar werkgevers klaar. Om de veertien dagen kreeg ze een avond vrij. ,,Ik heb eigenlijk nooit een standje gehad, maar één keer.’’ Volgens de regels moest Wil haar werkgevers nog even groeten voor het slapengaan. Half in de deuropening wenste men elkaar dan een goede nacht. Eens weigerden het keukenmeisje Hendrien en Wil dat. ,,We stonden op de gang al te stikken van de lach. Ik pakte Hendriens hand, klopte op de deur, en in een riedeltje zei ik iedereen goedenacht. De volgende morgen kwam Toos de keuken in, nog voor het ontbijt, en vertelde dat was voorgevallen nooit meer mocht gebeuren.’’

Wil kreeg ook mooie complimentjes voor haar werk. ,,Ze kwam eens nijdig de keuken binnen en vroeg wie de kast in de kamer had gewreven. Wat bangig antwoordde dat ik dat had gedaan. Ze nam me mee naar de kast en zei: ‘Wil, ik kan mijn hoed er in op zetten.’’ Het was dus een pluim!’’

Het was hard werken in het huis aan de Molendijk, maar eens in de zoveel tijd werden de werknemers getrakteerd. ,,Als meneer Willem jarig was, feliciteerde je hem, en drukte hij je tegelijkertijd een tientje in de hand. Want, zei hij: ‘Je zal nog een drukke dag krijgen.’ Nou, onze dag kon dan niet meer stuk, want we kregen toentertijd vier gulden in de week.’’ En als de grote schoonmaak was afgerond, mocht juffrouw Toos graag een ritje maken in de auto. Ze nodigde Hendrien en Wil uit om mee te gaan en stopten onderweg om wat te drinken. ,,Je wist niet wat je meemaakte, want dat was helemaal niet gewoon in die tijd.’’

Wil haalt verschillende voorwerpen uit haar tas. Het zijn onder andere een bord en bestek, van waar ze jaren geleden at als dienstbode. Daarnaast een dienblad met geschilderde bloemen. ,,Dat heb ik gekregen van Toos. Ik was toen al getrouwd en woonde op Baanhoek. Het was een klein en donker huisje. Toos maakte zich zorgen en zei: ‘Oh Willie, je bent van de hemel in de hel beland.’ Ik sprak haar tegen en antwoordde dat ik daar wonen beter vond dan bij de ouders in.’’

Wil is nooit meer in het huis aan de Molendijk terug geweest. Toch herinnert ze zich precies het interieur en de indeling van het vroegere onderkomen van haar juffrouw. Ze geniet zichtbaar en haalt menig herinnering op. ,,Ik heb het verschrikkelijk naar mijn zin gehad.’’

advertentie
advertentie